Eerste preek in North Parish Church

30-09-2025 20:09 - Reactie(s)

Dit was de eerste preek van ds. Horatius Bonar in de North Parish Church op 9 december 1837. 

Het was de eerste preek die hij hield als predikant van die gemeente.


Korte samenvatting:

In deze preek spreekt Horatius Bonar zijn nieuwe gemeente toe. Hij richt zich op het probleem van ongeloof, lauwheid, uiterlijke religie. De satan werkt hierin subtiel, hij haalt de kracht eruit door oppervlakkigheid. Het geneesmiddel? Het persoonlijke en gemeenschappelijke gebed en het vasten. De urgentie klinkt door in de preek. Het is ook confronterend: is uw geloof echt? Er klinkt ook pastorale bewogenheid in door: een diepe bezorgdheid. De boodschap is zodoende ook verrassend actueel.


“En Hij zeide tot hen: Dit geslacht kan nergens door uitgaan, dan door bidden en vasten.” Marcus 9:29


Mijn geliefde broeders, ik kom niet tot u met de wijsheid van mensen, noch met woorden van menselijke welsprekendheid. Ik ben hier om tot uw zielen te spreken over de dingen die uw eeuwigheid aangaan, om u wakker te schudden en u ernstig aan te sporen om redding te zoeken, zowel voor uzelf als voor anderen.


Het is een kleine zaak of u slechts vermaakt en tevreden bent, zelfs al zou ik daartoe in staat zijn, maar het is geen kleine zaak dat u werkelijk aangezet wordt om uw zaligheid uit te werken met vrees en beven, terwijl God Zelf in u werkt zowel het willen als het werken naar Zijn welbehagen.

Het is een geringe zaak om de bewondering van velen te winnen; maar het is geen geringe zaak dat de menigten, die nu ver van God verwijderd zijn, bewogen zouden worden om terug te keren tot Hem van wie zij zijn afgedwaald en weggegaan (Jeremia 5:23).


Het eerste levert slechts het korte genoegen van een uur op; maar het andere raakt aan de eeuwigheid; de eeuwigheid van een zondaar hangt ervan af. Daarom heb ik voor de overdenking van deze dag een onderwerp gekozen dat weinig ruimte biedt voor welsprekendheid of fraaie woorden, maar dat mij wel de gelegenheid geeft om eenvoudig, direct en indringend te spreken over uw huidige geestelijke toestand, en om u te wijzen op wat onze tekst aangeeft als het enige geneesmiddel voor de allerergste geestelijke ziekte waaraan een mens, of zelfs een kerk, kan lijden.

Om die reden heb ik ervoor gekozen om vandaag over deze woorden te spreken.


Daarom heb ik voor de overdenking van deze dag een onderwerp gekozen dat weinig ruimte biedt voor welsprekendheid of verbeelding, maar dat mij wel de gelegenheid geeft om eenvoudig en indringend te spreken over uw huidige geestelijke toestand, en om u te wijzen op wat onze tekst aanreikt als geneesmiddel voor de allerergste geestelijke ziekte waaraan een mens, of zelfs een kerk, kan lijden.


Met dit doel heb ik deze woorden gekozen om over te spreken, bij mijn komst onder u, zodat ik, aan het begin van mijn bediening, duidelijk kan maken wat één van de belangrijkste oorzaken lijkt van onze lauwe en lusteloze toestand; zodat ik u kan laten zien hoeveel, ja, hoe ontzettend veel, er afhangt van het volk van God, van hun gebed en vasten, als weg om de goddelijke oplossing te ontvangen.


Wij hebben er behoefte aan, mijn broeders, om goed om ons heen te kijken, en de fundamenten te onderzoeken waarop wij bouwen voor het eeuwige leven. Wij moeten ook naar binnen kijken, en ons ernstig afvragen wat voor soort godsdienst wij eigenlijk belijden; wat voor soort toewijding wij werkelijk beoefenen in onze ziel. Want er is reden om te vrezen dat veel van wat wij godsdienst noemen, niet meer is dan een naam, een schaduw, een spookbeeld, zonder stevigheid en zonder leven.


De godsdienst die men tegenwoordig verkiest, is er een die niet te diep ingrijpt in de geestelijke natuur van de mens, die niet te nauwkeurig de verborgen kamers van het hart doorzoekt. Men houdt van een religie die wat verzacht is in haar uiterlijk en in haar vormen; waarvan de leerstellingen mooi verwoord worden, bekleed met menselijke welsprekendheid, zodat ze het oor strelen en de verbeelding prikkelen. Men spreekt misschien wel van het waarderen van “het kruis”, maar al gauw lijkt het hun te ruw en te kaal; men wil zijn naaktheid bekleden met versieringen. En zo opgesmukt trekt het inderdaad de aandacht van velen, die het vroeger dwaasheid achtten. Maar het is dan het eenvoudige kruis niet meer. De “verleidelijk klinkende woorden van menselijke wijsheid” hebben het krachteloos gemaakt. Het geloof van hen die het zo ontvangen, staat in de wijsheid van mensen, en niet in de kracht van God. Het spreekt niet langer van Jezus alleen, en Zijn algenoegzaamheid. Het trekt nu velen aan die niet door de Vader getrokken zijn (Johannes 6).


Deze mensen, van wie wij spreken, hebben er geen bezwaar tegen dat u spreekt over de leer van de godsdienst en de geheimen van het geloof, zolang u dat maar welsprekend doet, zodat hun smaak wordt bevredigd en zij aangenaam worden meegenomen. Maar doorzoek hun hart; kom dicht bij hun geweten; sla diep, sla raak, en onmiddellijk zijn zij geërgerd. Spreek met hen over geloof, en zij luisteren misschien aandachtig, ja, zij prijzen uw woorden zelfs; maar vertel hun dat geloof niets anders is dan een wereld-overwinnend, zelf-verloochenend beginsel dat alleen op God steunt; zeg hun dat, als zij de wereld niet hebben afgelegd, zichzelf niet hebben verloochend en niet volledig hebben leren steunen op God, hun godsdienst slechts een naam is, hun geloof een bespotting, en zij zullen zich afkeren, vermoeid of zelfs verontwaardigd.

Spreek tot hen over het gebed, zijn aard, zijn redelijkheid, zijn plicht, en zij luisteren aandachtig. Maar roep hen ernstig op tot een waarachtig gebedsleven en hemelse gemeenschap; zeg hun dat gebed de levensadem van de christen is, de natuurlijke lucht van de christen; herinner hen aan het voorbeeld van onze Heer, die hele nachten doorbracht in gebed op de eenzame bergen, en zij zullen glimlachen om uw ‘overdreven geestdrift’, of geërgerd raken over uw aandrang.


Juist om deze valse honger naar religie, deze valse smaak in toewijding, bloot te leggen, moeten wij de eenvoudige, naakte waarheid richten op hun geweten, zodat zij zien hoezeer hun zogenaamde religie slechts bestaat uit het verlangen om vermaakt te worden. Wij moeten meteen naar de wortel gaan, naar de kern van het christelijke leven, en alles openleggen voor het oog. Wij moeten mensen weghalen bij algemene woorden over Christus, en hen brengen tot Christus zelf, tot Zijn leven als het voorbeeld voor het hunne. Wij moeten hen brengen tot Zijn werken, Zijn gebeden, Zijn vasten, en hun vragen in hoeverre zij in Zijn voetstappen wandelen en zich als Zijn volgelingen bewijzen. Wij moeten hen wijzen op de grote voorbeelden van patriarchen, profeten en apostelen, en laten zien hoe zij met God wandelden in gebed. Wij moeten hen leiden naar de binnenkamer van de christen, en laten zien hoe zijn verborgen leven eruitziet: zijn verborgen omgang met God, zijn vreugden en zijn smarten, waar de wereld niets van weet en zich niet mee kan bemoeien.

En wanneer wij klagen over het verdrietige gebrek aan warmte, eenvoud en ijver in onze dagen; wanneer wij treuren over de overvloed van ongerechtigheid overal om ons heen, dan moeten wij hen eraan herinneren dat dit gebrek niet aangevuld wordt door klachten en jammerklachten, maar dat God een ander, veel krachtiger geneesmiddel in hun handen gelegd heeft: “Dit geslacht kan nergens anders uitgaan dan door gebed en vasten.”


De oorspronkelijke verwijzing in onze tekst ging, zoals u weet, over het uitdrijven van boze geesten. Er was een geval bij de discipelen gebracht, één van de meest hardnekkige en kwaadaardige soort. Een vader had zijn zoon tot hen gebracht, bezeten door een boze geest, in de meest ellendige toestand. De discipelen waren niet in staat hem uit te drijven. Het was een te moeilijk en te bijzonder geval voor hen. Toen werd de jongeman direct bij Jezus gebracht, juist toen Hij van de berg der verheerlijking afdaalde. Jezus, nadat Hij de ongeloofwaardigheid van Zijn discipelen berispt had, sprak tot de onreine geest, en deze ging uit op Zijn bevel. Toen Hij daarna in huis gekomen was, vroegen Zijn discipelen Hem in het geheim: “Waarom konden wij hem niet uitdrijven?” Hij antwoordde dat dit een geval was van de zwaarste en meest hopeloze soort, en dat er daarom een groter geloof voor nodig was dan in andere gevallen: “Dit soort gaat nergens anders uit dan door gebed en vasten.”


Hoewel de omstandigheden van dit geval anders zijn dan wat er nu onder ons plaatsvindt, blijft het beginsel waarop de opmerking van onze Heere is gegrond, precies hetzelfde. Al wordt Satan niet langer toegestaan om zichtbaar bezit te nemen van mensen en zijn wrede macht over hun lichamen uit te oefenen, toch bezit hij nog steeds een machtige invloed. Al werd hij als een bliksemstraal uit de hemel geworpen, toch was dat slechts om neer te dalen naar de aarde, “met grote toorn, wetende dat hij nog maar een korte tijd heeft” (Openbaring 12:12). Hij werkt met al de kracht van zijn volmaakte sluwheid om mensen gevangen te nemen naar zijn wil, en, zo mogelijk, zelfs de uitverkorenen te misleiden.


Veelvoudig zijn zijn listen. Hij werkt nu in het verborgene, niet meer zo openlijk als in vroegere tijden; en juist daardoor zijn zijn strikken des te gevaarlijker, omdat hij zijn weerzinwekkend gelaat verborgen heeft achter het masker van een engel van het licht.

Hij ziet sommige belijders onverschillig, en sust hen in een nog diepere slaap door hen te doen geloven dat alles goed met hen is. Hij ziet anderen met een onberispelijke en eervolle reputatie onder de mensen, en overtuigt hen dat dit voldoende is, dat zij niets meer nodig hebben. Hij ziet weer anderen die trouw alle uiterlijke godsdienstplichten vervullen, zodat zij des te geruster hun wereldse loopbaan kunnen nastreven, en hij fluistert hun in dat het dwaas en onschriftuurlijk is om al te rechtvaardig te zijn. Hij ziet ook anderen ijverig in het geloof, en probeert hen buiten de grenzen van bezonnenheid te leiden, de dwaalwegen van misleiding in.

Hij ziet ook mensen die rusteloos zijn in gevoel en wispelturig in hun meningen, en hij drijft hen voort in de jacht naar nieuwigheden in de leer, zodat zij hun honger naar opwinding kunnen voeden, en intussen niet wandelen “in de voetstappen van de kudde” (Hooglied 1:8). Hij ziet ook bangen en trage zielen, en door hen wijs te maken dat het vermetel zou zijn om meningen aan te nemen die niet door “de meerderheid” worden gesteund, weerhoudt hij hen ervan hun geloof alleen op de Schrift te bouwen; hij maakt dat zij de woorden van de HEERE stelen, de één van de ander (Jeremia 23:30).

Anderen ziet hij ijverig in goede werken, en hij overtuigt hen dat persoonlijk gebed maar een bijzaak is, iets voor in verloren uurtjes; en dat hun arbeid net zo goed zonder gebed en vasten verricht kan worden als mét. Weer anderen vindt hij wel gewillig om iets te doen, maar bijna te bang om een vinger uit te steken uit vrees iemand aan te stoten; en hij probeert hen nog sterker te binden aan de slavernij van de publieke opinie, zodat zij geen stap durven zetten of een woord durven spreken, tenzij die mening hen steunt.


Maar laat mij de tekst nader toepassen; en laten we zien hoe de uitdrukking “dit geslacht” betrekking heeft op onze eigen geestelijke omstandigheden, en welke krachtige en afdoende remedie onze Heere Zelf voor zulke gevallen aanwijst: “dit geslacht kan nergens anders uitgaan dan door gebed en vasten.”

Want, zoals de goddeloosheid van onze dagen dieper geworteld en steviger verweven is dan in vroegere tijden, zo moeten ook de middelen om haar te overwinnen krachtiger en beslissender zijn. Wat vroeger misschien voldoende was om genezing te brengen, is nu zonder kracht. De ziekte is kwaadaardiger geworden; de obstakels zijn groter dan ooit. Want “in de laatste dagen zullen zware tijden komen” (2 Timotheüs 3:1); “Kinderen, het is de laatste ure; en zoals u gehoord hebt dat de antichrist komt, zo zijn er nu ook vele antichristen; daaraan weten wij dat het de laatste ure is” (1 Johannes 2:18).


Allereerst merk ik dit op: het ongeloof van onze tijd is één van de meest formidabele obstakels die ons in de weg liggen. Met ongeloof bedoel ik niet de openlijke goddeloosheid die zo breed zijn gezicht laat zien, maar de subtiele list van Satan, waardoor hij geestelijke dingen hun kracht en werkelijkheid ontneemt; waardoor hij ons, al is het niet tot openlijke twijfel, toch afhoudt van een hechte omgang en directe invloed ervan; waardoor hij hun persoonlijkheid uitwist en ze aan ons voorstelt als ijle, luchtige abstracties die door de gedachten zweven, maar nooit het hart omvatten.

Ongeloof is het tegenovergestelde van geloof. En geloof is door de apostel omschreven als “de zekerheid van de dingen die men hoopt, het bewijs van de dingen die men niet ziet.” Ongeloof daarentegen maakt van de dingen die men hoopt slechts een schaduw, en ontneemt ons het bewijs van de dingen die men niet ziet. Dit is het toppunt van Satans helse kunstgreep: dat hij nu probeert dit tot stand te brengen.

De wereld is nog niet rijp om God openlijk met de lippen te loochenen en het juk van geestelijke dingen radicaal af te werpen. Zijn doel is daarom om de substantie weg te nemen, terwijl hij ons de schaduw laat behouden; om de juwelen uit de kist te stelen, terwijl wij nog het omhulsel vasthouden; om “de kracht” weg te nemen, terwijl wij “de naam” mogen behouden. Dit is ongeloof in zijn meest bedrieglijke gedaante: het vreet de kern van de godsdienst weg, terwijl het skelet in al zijn botten en gewrichten rechtop blijft staan.

Hij lijkt tenslotte te hebben ontdekt waarin de ware kracht van het christendom gelegen is: namelijk in de nauwe verbondenheid met de onzichtbare wereld waarin het ons brengt, en de invloed die geestelijke dingen daardoor krijgen over alle lagere hoop en vreugde. Daarom is hij nu druk bezig om deze werkelijkheden op afstand te schuiven, opdat hij de kracht van de godsdienst van Christus kan neutraliseren. Zowel de hemel als de hel probeert hij tot schaduwen te maken; en zelfs zichzelf wil hij voor de ogen van de mensen verbergen. Hij spoort hen aan om aan zijn bestaan te twijfelen en zijn persoonlijkheid te ontkennen; hij drijft de spot met zichzelf, en laat de mensen lachen om het idee van zijn macht en tegenwoordigheid, als zouden dat slechts dromen zijn van goedgelovigen, resten van een duistere tijd, te grof en irrationeel voor een ‘verlicht’ tijdperk als het onze!

Hij schuift een sluier tussen de dingen die wij bezitten en de dingen waarop wij hopen, en dát is ongeloof. Hij graaft een onoverbrugbare kloof tussen de zichtbare en de onzichtbare dingen, en dát is ongeloof. Hij snijdt de verbinding door tussen tijd en eeuwigheid, en verbreekt de band die beide samenhield, en dát is ongeloof. Hij wil ons overtuigen dat het heden de enige werkelijkheid is, en dat de toekomst slechts een vage, verre schaduw is; een mogelijkheid, of hooguit een waarschijnlijkheid, maar geen zekerheid, en dát is ongeloof.


Het grootste werk van het ongeloof, dat hij vooral in deze laatste dagen probeert te bewerken, is echter dit: een sluier trekken tussen ons en Christus. Dit is het hoofddoel waar hij in het bijzonder op uit is: om Christus van de wereld te scheiden, de wereld van Christus, ja, Christus geheel uit de wereld te verwijderen, en ons te laten geloven dat wij ook zonder Hem wel kunnen bestaan. Dit is zijn doel! Christus uit onze godsdienst te nemen, uit onze theologie, uit ons onderwijs, uit ons bestuur, uit onze gedachten en uit ons hart, dit probeert hij met alle middelen te bereiken.

En zie hoe goed hij daarin geslaagd is! Met de verschroeiende vloek van dit verschrikkelijke ongeloof heeft hij al menig schoon stuk van de wijngaard van de Heer verwoest. Ik vraag u, mijn broeders, die iets weten van de werkelijkheid van geestelijke dingen: hebt ook u niet in zekere mate de verwoestende invloed van deze plaag ervaren? Zijn er niet velen onder u die vaak tegen zichzelf hebben gezegd, of zelfs tegen anderen:

“Er is iets mis met ons; er heerst een kilte, een beklemmende invloed overal; het water des levens stroomt traag en zwak, alsof het aan het opdrogen is; de weiden zijn verschroeid; er lijkt een wolk over de Zon der gerechtigheid getrokken, zodat wij nu niet meer, zoals onze vaderen eens, de warme gloed en het helend licht van Zijn vleugelen ervaren.”

Hebt u zulke gevoelens nooit, misschien onbewust, geuit? En toen u in diepe onrust van ziel uzelf angstig afvroeg wat hiervan toch de oorzaak kon zijn, hebt u toen niet allerlei gissingen gemaakt? U schreef het toe aan dit voorval of aan dat, aan uw eigen tekort of aan de zwakheid van hen die over u gesteld waren. Hebt u dat niet gedaan?

Maar, was u tevreden met die redenen? Was u overtuigd dat u daarmee de wortel van het kwaad gevonden had? Of voelde u, uiteindelijk, toch dat er iets was dat u niet kon doorgronden?

Bent u in zulke omstandigheden nooit tot de gedachte gekomen dat de hand van de boze hierin werkzaam kon zijn? Dat er een diep beraamd en zorgvuldig verborgen plan achter stak, om uw hele werk te bederven zonder het openlijk te verstoren? Zijn uw ogen nooit geopend voor de strik van het ongeloof, waarin hij nu met zoveel bekwaamheid duizenden verstrikt? Ziet u niet hoe zijn doel is om alle gemeenschap tussen u en uw God af te snijden, en de kern uit dat geloof te vreten dat juist de zekerheid is van de dingen die men hoopt? Ja, mijn broeders, onderzoek het maar, is dit niet Satans machtige valstrik? Is dit niet de geest die nu de atmosfeer waarin wij leven heeft besmet?

 

Dit is de reden, mijn broeders, waarom u de adem van het geestelijke leven zo zwaar en moeizaam inademt. Dit is de reden waarom uw oog zo vaak troebel en verduisterd is, zodat u niet ver kunt zien, noch met enige helderheid van geestelijke waarneming de heerlijkheid kunt aanschouwen die nog geopenbaard zal worden. Satan heeft de geestelijke atmosfeer verduisterd met die helse damp die uw ademhaling zo zwaar maakt, en hij heeft over uw ogen die bedrieglijke sluier getrokken die uw zicht zo effectief, en vaak ongemerkt, beperkt.

En wat moet u doen, mijn broeders, onder zo’n verstikkende, verduisterende invloed? Wie kan u de kracht geven om door deze overschaduwende wolken heen te breken, en op te stijgen boven de dampen die u zo neerdrukken? Hoe zult u opnieuw de frisse lucht van de hemel inademen, zich verheugen in de zuiverheid van haar gezegende licht, en uw verloren zicht terugkrijgen om opnieuw vrij uit te kijken naar de Morgenster? Mijn broeders, het geneesmiddel is nabij: “Gebed en vasten.” Hier is het aangewezen middel, het middel dat God Zelf in uw handen heeft gelegd, en waarvan Hij u de kracht en zekerheid heeft beloofd.

Ik zal nu niet uitvoerig ingaan op de uitleg van deze beide plichten, die te duidelijk zijn genoemd om te veronderstellen dat er ook maar één gemist kan worden. U weet in grote lijnen wat zij betekenen; er is minder noodzaak om hun aard uit te leggen, dan om hun beoefening te beklemtonen. Dáár wil ik nu uw aandacht op richten.

Hier, dan, is het kwaad aan de ene kant, en hier is het geneesmiddel aan de andere kant. U voelt de ziekte, u klaagt erover, zult u dan niet uw hand uitstrekken om het geneesmiddel toe te passen? Hoe vaak hebt u misschien in vermoeidheid en teleurstelling bij uzelf gezegd: “Het is allemaal tevergeefs; ik werk, maar er is geen vrucht; ik plan en span mij in, maar er komt geen winst uit.” En waarom is dat zo? Waarom is uw weg met doornen omheind (Hosea 2:6), en waarom worden uw schreden ingesnoerd? (Job 18:7). Omdat u uw gebeden en uw vasten hebt verwaarloosd, en misschien zelfs het werk van uw eigen handen hebt aanbeden. “Tot nu toe hebt u niets in Mijn naam gebeden.” U dacht dat het genoeg was actief en ijverig te zijn; of dat het voldoende was om bij uw arbeid de algemene, gebruikelijke zegen te vragen. Maar de hemel is als ijzer en koper geworden, hard en ondoordringbaar. Hoe kunt u verwachten dat zulke gebruikelijke, koude gebeden door die donkere, dichte bedekking heen zouden dringen?

Nee, het is niet door enkele algemene, formele gebeden dat deze verstikkende plaag van ongeloof uit onze lucht verdreven zal worden. Het is door volhardend gebed, dag en nacht; door vele uren af te zonderen voor gebed die wij nu gewoonlijk verspillen in ijdelheden, of zelfs in de verwerving van wat wij “nuttige kennis” noemen. Het is door te bidden als individu, door te bidden als gezin, door samen te bidden met anderen, dat dit grote werk volbracht zal worden. Want “dit geslacht kan nergens anders uitgaan dan door gebed en vasten.”


Ik heb u, mijn broeders, gezegd dat er een vloek over ons is uitgespreid door Satan; dat de overste van de macht der lucht de atmosfeer zelf heeft besmet met zijn drukkende invloed. Maar ik zeg u ook dit: boven en voorbij deze ongelovige atmosfeer hangt een wolk, geladen met de verfrissende regen van de hemel; een wolk die God in Zijn genade nog altijd boven ons land heeft laten zweven, vol van rijke stortbuien. En het is om die wolk leeg te trekken dat wij u oproepen tot gebed en vasten.

En zou ik u vertellen dat zo’n heerlijke wolk boven u hangt, en zou u dan niet verlangen de overvloedige regen van de hemel over uzelf neer te trekken, zodat “het dorre land een vijver wordt, en het dorstige land waterbronnen” (Jesaja 35:7)? Dat is onmogelijk! U moet toch verlangen naar zulke rijke zegeningen. Laat daarom uw gebed en vasten opstijgen tot God, zoals het gebed van Elia op de berg Karmel, zelfs tot zevenmaal toe, en wees ervan verzekerd: er zal een overvloedige regen komen. De stortregens van de hemel zullen neerdalen op ons, op onze kerk, op ons volk, op onze gemeente, op onze scholen, op onze gezinnen! Is dat niet waard om voor te bidden, zelfs al zou ons geloof vele lange dagen en uren op de proef worden gesteld?

“Och, het is al, om de woorden van een ander te gebruiken, alsof de hemel begonnen is zich voor ons te sluiten. Hoe spaarzaam valt de dauw van de Geest. Hoe weinig staan er op uit de doden; en hoe lang is het al geleden dat een overvloedige regen van de hemel ons verkwikt heeft.” Vrienden, wat is hiervan de oorzaak? Is er een Elia onder ons opgestaan met het woord: “Zo waar de HEERE leeft, er zal geen dauw of regen zijn, drie jaar lang”? Of slaapt Elia, en vergeet hij te heropenen wat eens gesloten is? Gemeente van God, kleine kudde van Israël, volk van Zijn eigendom, gij zijt als Elia! Ja, uw stem kan de wolken van regen oproepen. Sta op, en roep uw God aan!


Ten tweede: de doodsheid en ongevoeligheid van onze dagen kan ook begrepen worden onder de woorden van onze tekst, als dingen die slechts door gebed en vasten uitgedreven kunnen worden. Hier wil ik slechts kort bij stilstaan, want wij hebben dit reeds gedeeltelijk behandeld. Onze vallei is werkelijk een dal vol dorre doodsbeenderen, zeer talrijk en zeer dor. Er is niet slechts een vloek over de weiden, maar een totale hongersnood. De afwezigheid van de Zon der gerechtigheid wordt diep gevoeld in de koude en levenloosheid die overal over ons uitgespreid ligt.

Het uiterlijke aanzien van het gebouw is nog schoon en intact, maar de polsslag is gestopt, het bloed stroomt niet meer, de levende Geest is weg. De uiterlijke vorm van de tempel is er nog: haar muren, haar voorhoven, haar priesters, haar altaren, haar offers; maar de Shekina is vertrokken. (Uitleg: Hebr. Sjekinah, een Joodse term voor de inwonende heerlijkheid/aanwezigheid van God.)

Wij prediken, maar waar zijn de levende woorden die eens vloeiden van lippen die door het vuur van het altaar aangeraakt waren? Woorden die niet slechts het gehoor boeiden, maar die, scherper dan enig tweesnijdend zwaard, ziel en geest doordrongen? U hoort, maar waar zijn de hongerige, dorstige zielen die eens dronken van de verkwikking van de prediking, en huiswaarts keerden, verheugd over de goedheid van Gods heilige plaats?

U ontvangt de sacramenten, maar waar is de kracht die dat gewijde brood ooit schonk, de overvloedige vreugde die die geheiligde wijn mededeelde? Toen mensenvoeten gemaakt werden “als die van hinden” (Psalm 18:34), om op de hoogten der aarde te treden, en de bergen tot hun weiden hadden (Job 39:8)? U leest het heilige Woord, maar waar is de levenskracht die eens uit elke letter leek over te stromen? U bidt, maar waar is de adem van de Geest, de uitbarsting van de ziel, de diepe verootmoediging van de mens? U werkt in uw vroomheid, onder jong en oud, maar waar zijn de glorieuze uitwerkingen die eens onder ons gevoeld werden, toen jong en oud smolten in berouw en oplosten in liefde? U noemt de Naam van Jezus, maar zelfs die Naam lijkt in uw mond zijn levendmakende kracht verloren te hebben.


Dit geslacht, dan, kan nergens anders uitgaan dan door gebed en vasten. Alleen zo mogen wij verwachten dat deze doodse traagheid weggenomen wordt, en dat er opnieuw leven wordt uitgestort in de kamers van de dood. En o, als het volk van God, dat de waarde van geestelijke zegeningen enigszins weet te schatten, zich eens ernstig zou toewijden aan gebed en vasten om deze te verkrijgen; als zij die de HEERE vrezen veelvuldig met elkaar zouden spreken, dan zou de HEERE aandachtig luisteren en het horen (Maleachi 3:16), en zij zouden ontvangen voor zichzelf, voor hun gezinnen, voor hun kerk, voor hun land, voor de wereld, de overvloed van geestelijk leven en geestelijke gezondheid.

Volgens de belofte van onze Heiland, die nog altijd dezelfde is voor ons als voor de kerk van vroeger: “Als twee van u op aarde iets éénparig begeren om te vragen, het zal hun ten deel vallen van Mijn Vader, Die in de hemelen is” (Mattheüs 18:19). Vraag dus, en u zult ontvangen. Vraag om leven, en u zult het hebben, voor uzelf en voor al wie u in uw gebeden bij God brengt. Vraag om opwekking, en u zult haar ontvangen. Vraag om de Heilige Geest, en Hij zal u gegeven worden (Lukas 11:13). Al wat u in het gebed gelovig zult vragen, zult u ontvangen.

Het geraffineerde scepticisme, Satans subtielste misleiding, dat zegt: “Uiteindelijk kan er voor feilbare mensen geen zekerheid zijn; misschien heb ík, die in de Bijbel geloof, het mis, en heeft mijn buurman, die hem ontkent, gelijk.” Op zulke wijdverbreide kwalen had ik kunnen ingaan, als de tijd mij niet ontglipt was. Maar ik moet u overlaten om uit wat reeds gezegd is de toepassing van mijn tekst op deze verschillende onderwerpen zelf te trekken. Ook dit soort gaat niet uit dan door gebed en vasten.

Tot besluit kan ik niet nalaten uw gedachten nog eens te richten op de plechtige plichten die hier vóór ons staan. Het zijn plichten die, hoe achteloos en gebrekkig zij ook door velen met een hoog en fraai christenprofiel worden waargenomen, toch plichten blijven zonder welke wij geen recht hebben de zegeningen te verwachten die wij zeggen te begeren. Niet drukte en gepraat brengen de zegen neer. Niet de wijsheid van onze plannen, niet de vurigheid van onze ijver, niet de gunstige stand van onze omstandigheden, noch dit alles tezamen, trekt de beloofde genade af. Dat alles kan goed en nuttig zijn, maar het is de zegen niet. Het is een zaak van dankbare erkenning tegenover God dat zelfs díe dingen ons nog resten, maar nog altijd zijn zij niet de beloofde Geest. Daarom, terwijl wij plannen en arbeiden en ijverig zijn in dit beste werk, laten wij nooit vergeten dat de hinderpalen die wij ontmoeten en de vijanden die wij tegemoet treden, niet op deze wijze alleen overwonnen worden. Bedenk: dit geslacht komt niet uit dan door gebed en vasten.

Hier, mijn broeders, ligt dan uw burcht, uw toevlucht, uw wapentuig. Hier staat de “toren van David, gebouwd als een wapenhuis, waaraan duizend schilden hangen, alle schilden van helden” (Hoogl. 4:4), van mannen die door het gebed des geloofs sterk zijn geworden uit zwakheid, heldhaftig in de strijd, en de legers van vreemdelingen op de vlucht hebben gejaagd (Hebr. 11:34). Hierdoor staan wij vast tegen de listen van de duivel. Hierdoor worstelen wij niet slechts met vlees en bloed, maar met overheden en machten, met de wereldbeheersers der duisternis, met geestelijke boosheden in de hemelse gewesten. Het is gebed dat de hele wapenrusting van God aandoet; gebed dat de lendenen van uw verstand omgordt; gebed dat uw lampen voedt en ze altijd brandend houdt. Gebed dat het borstharnas van de gerechtigheid, het schild van het geloof, de helm van de zaligheid blinkend houdt. Gebed dat het zwaard van de Geest scherpt, zodat het levend en krachtig is. Gebed dat ons in elke strijd staande houdt en ons tenslotte de overwinning schenkt, zoals het Jacob vanouds schonk, toen hij na een nacht lang worstelen met God te Pniël uitriep: “Ik laat U niet gaan, tenzij Gij mij zegent.”


Nu ik onder u gekomen ben, mijn broeders, is het eerste wat ik van u vraag: uw gebeden. Niet uw gebruikelijke, algemene, formele gebeden. Houd die beleefde complimenten, die geregeld, maar al te vaak inhoudsloze vormen van hoffelijkheid, maar voor uzelf. Die vraag ik niet. Als dát alles is wat u hebt te geven, zal ik arm zijn. Heb ik niets dan dat om mijn zwakke handen op te houden, hoe zal Israëls overwinning op Amalek dan de onze worden? Wat ik vraag zijn uw ernstige, onvermoeibare, gelovige, worstelende gebeden. Niets anders zal baten, want “dit geslacht komt niet uit dan door gebed en vasten.”

O mijn broeders, als wij elkaar zó elke sabbatdag zouden ontmoeten, wat zouden deze dagen van rust dan voor ons zijn! Dagen van verkwikking, dagen van hemelse vreugde, onderpanden van de eeuwige dag! Als wij zó het heiligdom binnengingen, wat zouden wij dan niet verwachten aan zegen; welke wonderen zouden niet in ons midden gedaan worden door Gods rechterhand! Als onze preken, om zo te spreken, de geconcentreerde essentie waren van een hele week bidden; als uw harten de toebereide akker waren van een week lang omgang met uw Bijbel en uw God, wat zouden onze samenkomsten dan niet zijn, elke terugkerende sabbat! Wat zou deze plaats voor ons allen kunnen worden, “geen andere dan het huis van God, ja, de poort van de hemel.” Welke zegen zou dan niet overstromen op allen rondom ons: op de zorgeloze belijder, op de onbekeerde menigte, op oud en jong, op onze kerk, onze scholen, onze hele parochie! Zo zouden wij groeien in genade en kracht, opwassen tot de maat van de wasdom der volheid van Christus. Zo zouden wij triomferen over elke moeilijkheid, elk obstakel, elke tegenstand. Zo zouden wij de tegenspreker tot zwijgen brengen, en ondervinden dat “wanneer iemands wegen de HEERE behagen, Hij zelfs zijn vijanden met hem in vrede doet zijn” (Spr. 16:7). Zo zouden wij de wandel van het geloof kennen, en de levensstijl van de liefde leren, die liefde die de vervulling van de wet is; die lankmoedig is en vriendelijk; niet jaloers is; niet praalt; niet opgeblazen is; zich niet onbetamelijk gedraagt; niet haar eigen belang zoekt; niet licht geprikkeld wordt; geen kwaad toerekent; zich niet verheugt over de ongerechtigheid maar zich verheugt met de waarheid; die alles bedekt, alles gelooft, alles hoopt, alles verdraagt; die nooit vergaat (1 Kor. 13:4–8). Zo zouden wij verbonden zijn met onlosmakelijke banden, één van hart en één van ziel; zo zouden wij de zegen ontvangen én doorgeven.

Hiertoe, mijn broeders, roep ik u, meteen aan het begin van mijn bediening onder u, opdat ik, door uw gebeden en door de zalving van de Heilige Geest, tot u mag komen in de volheid van de zegen van het evangelie van Christus. Tot gebed spoor ik u aan, tot gebed en vasten; tot gebed als het door God aangewezen geneesmiddel voor al die geestelijke ziekten die wij zeggen te betreuren; tot gebed als het middel tot een opwekking in ons midden; tot gebed in de Naam van de Heere Jezus Christus, en in de kracht van die Heilige Geest die voor ons pleit met onuitsprekelijke verzuchtingen; tot gebed voor uzelf, gebed voor uw land, gebed voor uw kerk, gebed voor uw parochie, gebed voor mij!


“Ga dan, mijn volk, ga uw kamers binnen, sluit uw deuren achter u toe; verberg u voor een korte tijd, totdat de gramschap over is gegaan” (Jes. 26:20). Te midden van de kilte van een wereld die vergaat, vind hier warmte en leven. Te midden van de verdorrende plaag van een schijnheilige belijdenis, vind hier oprechtheid en kracht. Te midden van het ongeloof en de leegte van een wereld die haar eeuwige bestemming vergeten heeft, vind hier werkelijkheid en inhoud. Te midden van de goddeloze onverschilligheid van mensen die de liefde van Christus hebben losgelaten en geen onderscheid meer maken tussen Zijn vrienden en Zijn vijanden, vind hier vastberadenheid en toewijding. Te midden van de ijdelheid, de dwaasheid, de lichtzinnigheid, de overvloedige goddeloosheid van een wereld die rijp is voor het oordeel en zich gereedmaakt voor de slachting, neem hier uw standpunt in en wordt sterk in de Heere. Te midden van de lauwheid van een Laodiceïsche kerk, vind hier bezieling en ijver. En met het oog op de samenpakkende storm die de aarde zal teisteren, een voorbode van de spoedige komst van de Zoon des mensen (Luk. 21:25–28; Openb. 16:13–15), vind hier zekerheid en schuilplaats, bescherming en vrede: “Omdat gij het woord van Mijn volharding bewaard hebt, zal ook Ik u bewaren voor het uur der verzoeking, dat over de gehele wereld komen zal, om te verzoeken hen die op de aarde wonen. Zie, Ik kom spoedig; houd vast wat gij hebt, opdat niemand uw kroon neme” (Openb. 3:10–11).

Bron: een preek uit het boekje 'A Memorial'. Online te vinden: https://ia600203.us.archive.org/32/items/horatius00newy/horatius00newy.pdf

Vertaling m.b.v. ChatGPT t.b.v. de snelheid. Onder voorbehoud van eventuele fouten of onnauwkeurigheden!


Delen -